Opnieuw zijn het haar oude handen,
nu roerend door het cakebeslag.
De vraag of ik een likje mag
blijft op haar vreemde zwijgen stranden.
Waar zouden haar gedachten wezen?
De ader in haar voorhoofd zwelt.
Ik meen te weten wat haar kwelt.
Het staat op haar gezicht te lezen.
Maar als ik het probeer te zeggen,
schieten de woorden pijlsnel weg,
als vissen flitsend door het water.
Nog voel ik oma, eeuwen later,
-de cake is op, de ader weg-
haar handen in de mijne leggen.
—
