De teddybeer

 

Ik ben een kleine teddybeer.

Ik pas niet tussen wilde dieren.

Ik doe geen brul, ik heb geen spieren,

tegen een kopstoot geen verweer.

 

 

 

Wanneer het nacht wordt en gejaagd,

lig ik in iemands armen,

mijn hart loopt over van erbarmen,

ik kan goed troosten, pijn vervaagt.

 

Soms roept een kind me in zijn dromen,

dan schijnt een lichtglans om me heen.

Ik kom en het ontspant meteen,

zijn adem gaat weer rustig stromen.

 

Soms word ik bij een mens gelegd

die sterven gaat. Zijn handen grijpen

me vast. Het voelt als doodsbang knijpen.

Dan zing ik zacht. Ook dat helpt echt.

 

Eens heb ik in de goot gelegen.

Toen heeft een zwerver me verzorgd.

Hij keek ontwapenend bezorgd,

gaf me om de haverklap zijn zegen.

 

Mijn beide oortjes ben ik kwijt.

Mijn neus is helemaal verdwenen,

Eén glazen oogje, goud doorschenen,

is wat mij rest. Niet dat ik lijd.

 

Beter dan strijd is mee te geven,

totdat er niets meer overblijft.

Ik ben het ook niet die dit schrijft,

allang bevrijd, niet eens in leven.

 

Leave a Reply

Search