Het Nieuwe Heilige
Het is mogelijk, en verleidelijk, voor sommige mensen zelfs onweerstaanbaar; van een wilgenboom een tak afsnijden en van die tak een fluit maken. Uithollen, gaatjes boren, schoonwrijven en een poosje laten drogen. Er zijn er zelfs die er prachtig op spelen kunnen. Maar er is niemand die voorkomt dat in het fluitspel altijd een zekere weemoed meeklinkt. Niemand die dat wil ook, want alleen door die weemoed is de muziek van de wilgenfluit zo betoverend. Het is alsof de fluit, welke noten de fluitspeler ook blaast, niet anders kan dan de tijd in herinnering roepen, toen hij nog tak was, en nog gewoon vastzat aan de wilg waar hij uit voortgekomen is. Toen hij nog één was, niet afgescheiden. Mystiek is het verlangen naar, de weg terug naar, de ervaring van oorspronkelijke eenheid. Zij is aan te wijzen in de schone kunsten, misschien er zelfs wel de bron van, net zo goed als in talloze vormen van spiritualiteit en religie. Wij leven ons leven als afgesneden takken. Sommigen van ons worden instrument. Wat ook kan is dat die tak geen instrument wordt, maar in stukjes wordt gehakt, dat de identiteit van de tak meer en meer zoek raakt, tot er helemaal geen sprake meer is van een tak. Toegepast op de mens wil dat zeggen, dat hij zich rot voelt en op zoek gaat, zich afvraagt: -ben ik niet meer dan al die fragmenten waar mijn leven uit is gaan bestaan? Waar is het lied gebleven, mijn hart, de eenheid?-
Net zoals religie en spiritualiteit vele vormen kunnen aannemen, idem dito Kunsten, geldt dat ook voor de zoektocht van de mens naar zijn oorsprong. Er mag dan maar één bergtop zijn, er zijn vele wegen om er te geraken. In onze tijd lijkt de vraag waar de (westerse) mens het diepgaandst mee worstelt, die van de vraag naar de zin van zijn persoonlijke leven te zijn. Ons ik, al heeft het alles – een loopbaan, een geliefde, kinderen wellicht, geld, een huis,etc.- is niettemin niet tevreden. Het mist iets. Het kan misschien niet zeggen wat het mist, maar wel dat er iets mist, iets ontbreekt. En dat het hem onrustig maakt. Wanneer de onrust groot genoeg wordt, trekt het ik de stoute schoenen aan en gaat op pad, begint het zijn individuele pad te verkennen. Waarom leef “ik”eigenlijk, waarom ben “ik” er?
De aangevangen zoektocht kan eigenlijk alleen maar in de soep lopen; gezellig, interessant of geestig in de soep lopen, dramatisch, therapeutisch of spiritueel de mist in gaan. Afgezet tegen het doel is dat allemaal om het even. Want dat doel wordt nooit bereikt, het antwoord op de vraag ‘waarom voel ik me zo leeg, zo onrustig, zo ontevreden’ nooit gevonden. Omdat het niet kan. De af te leggen, afgelegde weg houdt het ik misschien bezig, vermoedelijk is het bij vlagen zelfs gefascineerd door gedane ontdekkingen, maar nooit komt het werkelijk tot rust, vindt het definitief de pot met goud. Daarvoor zou wat het ik het meest van alles vreest moeten gebeuren: hij zelf in rook moeten opgaan, verdwijnen. Het ik moeten oplossen in het al. De drager van het ik moeten ervaren dat hij eigenlijk zijn ik helemaal niet is. Dat het ik een constructie is, een toevoeging, die ook prima gemist kan worden. Ondenkbaar voor het ik –over mijn lijk!-, niet voor het hart, het hart stemt er mee in. Intuïtie heet dat. Nog mooier klinkt het lied van de wilgenfluit.
Als een kind geboren wordt heeft het nog geen ik, geen zelfbewustzijn. Het leeft in volkomen symbiose met zijn moeder. Alles is één. De ander, het andere bezit geen eigen realiteit, heeft geen apart bestaan. De subject- objectsplitsing –ik versus de wereld- moet zich nog ontwikkelen. En zal dat ook doen. Stap voor stap. Onvermijdelijk. Het is de natuurlijke gang van zaken. Op een dag is daar in het kind de gewaarwording: mijn moeder is een ander. Ik ben mijn moeder niet. De symbiose maakt plaats voor het aparte zelf en de ander, het andere. De wereld van de eenheid is verledentijd, de wereld van twee, van dualiteit van tegenstellingen, van afgescheidenheid is betreden. Het paradijs verlaten. Ik, het ik, blijkt te bestaan los van de hof van Eden. Een hele schok, misschien wel de grootste schok in ons bestaan. Hoe moet dit verder? Het leven zelf heeft intussen gewoon zijn beloop, het kind ontwikkelt zich verder, het ik ontwikkelt zich mee. Zelfstandigheid wordt nagestreefd, autonomie, het liefst totale autonomie, beschouwd als bereikbaar ideaal. En tegelijk is er niettemin op de achtergrond een meer of minder vaag besef, een meer of minder vaag gevoel ‘iets’ te missen, onderweg ‘iets’ te zijn kwijt geraakt. Ongetwijfeld zal de ene mens hier meer last van hebben dan de ander, sensitiever voor zijn.
Wonderlijk genoeg kan het soms zomaar ineens gebeuren (en wonderlijk genoeg staat het, als het gebeurt, ook nog eens helemaal los van het ego dat zoekt naar wat het ontbeert) dat een mens een schijnbaar alles overstijgende ervaring van zinvolheid opdoet. Even is het alsof er een diepere werkelijkheid doorbreekt, is er de sensatie van intense harmonie, eenheid, verbondenheid, de kloof tussen subject en object opgeheven. Het paradijs terug. De intuïtie dat dit het is. Even. Direct erna is die diepere werkelijkheid alweer weg, heeft de diepere beleving alweer plaats gemaakt voor het “gewone” bewustzijn. Wat gebeurde hier? Plotseling was er geen ik, maar ik-loosheid, ik-vergetelheid. Even was er het vergeten dat ik ik ben. Ons ik spoorloos. En daardoor ruimte voor een totaal andere manier en kwaliteit van leven dan normaal het geval is. Mysterieus is hier het woord. Het is onmogelijk van te voren te weten wanneer dit geheimzinnige gebeuren zich zal voor doen. Als het gebeurt, maakt het diepe indruk. Neem bijvoorbeeld een mooi muziekstuk, waarin je volkomen opgaat. Dan kan het zijn dat er plotseling alleen nog maar de zinderende schoonheid van de klanken is. Dat is alles. De rest bestaat niet meer. Alleen de harmonieën, alleen de melodielijnen, alleen het verbluffende spel van de musici. En dan, even plotseling, direct hierop, is er het besef “wat een schitterende muziek je aan het beluisteren bent” en ben je alweer terug. Is er alweer een zekere afstand gekomen ten opzichte van de muziek. Het wonder voorbij. Essentieel voor dit soort ervaringen –zijn het nog wel ervaringen?- is dat het reflexieve bewustzijn voor een moment lijkt te zijn uitgeschakeld. Het menselijke perspectief, waarin we alles in relatie tot ons zelf, ons ik, beleven en begrijpen, heeft plaats gemaakt voor er eenvoudig gewoon maar zijn, in totale eenheid. Pogingen onder woorden te brengen wat hier aan de hand is, doen dichters naar de pen grijpen èn hun pennen in stukken breken; omdat het niet kan. Omdat geen vers ooit goed genoeg zal zijn. Wat hen overigens niet van hun niet ongevaarlijke aandoening afhelpt. Tandenknarsend wordt naar een ander pen gegrepen. Waar het hart van vol is, stroomt de mond van over. Mystici beginnen steevast met de waarschuwing: hier wordt iets geprobeerd te zeggen wat niet gezegd kan worden. De wilgenfluitspeler mag dan nog zo mooi op zijn instrument spelen; het is de fluit die het heimwee naar de boom hoorbaar, voelbaar maakt.
Kortom als ik met de term Het Nieuwe Heilige deze doorbraak van de diepte van ons bestaan probeer te vangen, trap ik willens en wetens in dezelfde val. Onderneem ik een poging te definiëren wat niet te definiëren is . In een omschrijving op te sluiten wat naar zijn aard vleugels heeft en het luchtruim als zijn thuis. Ik heb zelfs een poos geloofd dat dit pogen –erger nog- schadelijk is. Enkel verder van huis brengt. Was ik niet bezig de vogel zijn vleugels af te knippen? Maar gelukkig bedacht ik me toen ook, niet lang daarna, dat ik die vogel niet aan het kortwieken was –die redde zich wel -, maar mijzelf, àls ik ergens in mijn achterhoofd ook nog maar een fractie van de illusie koesterde dat het toch kon; een sluitende definitie geven van de mystieke ervaring, de zinervaring, de spirituele ervaring. Pas wanneer die illusie volledig in rook was opgegaan, was het gerechtvaardigd, en veilig, kon het zonder brokken te maken: waar het hart vol van is de ruimte geven. Zinvolheidervaringen, momenten van ik-loosheid, op niet reflexieve wijze ondergaan dat het bestaan zelf danst, springt en zingt, een groot wonder is, in zichzelf compleet, heel, ons uitnodigt ook te spelen en ons te verwonderen, dat versta ik onder het Nieuwe Heilige. Natuurlijk,op het moment zelf, als het Nieuwe Heilige zich voor doet, zal niemand het in zijn hoofd halen, stante pede te gaan uit pluizen wat er aan de hand is. Maar achteraf doen sommigen dat wel en dan blijkt steevast dat in de kiem aanwezig zijn: a) een spelend element, een vonk die aanzet tot spelen, tot schepping, b) een helend element, we knappen er van op en c) een element van verwondering, overstijgen, ontroering. Het leven zelf openbaart zich als een mysterie, dat niet opgelost wil worden, maar geleefd, diep en intens ondergaan.
Mijn achterliggende motief om toch tot een soort definitie te komen, herijking, is mijn ergernis dat de dominante visie op het heilige –niet alleen in onze eigen cultuur!- een heel andere is. Standaard is de gedachte dat heilig staat voor zuiverheid. En daarmee is heilig niet de heraut van eenheid, maar van dualiteit. Dit heilige brengt een kloof aan in onze werkelijkheid. Het stelt zichzelf, als het sacrale, op tegenover het profane. En niet alleen er tegenover, maar ook erboven. Aan de ene kant is daar de wereld –altijd in meer of mindere mate bedorven, duister, zondig, verloren- en aan de andere kant is daar, in contrast met en verheven boven die wereld, de staat van zijn waar we ons eigenlijk in zouden moeten bevinden, maar waarvan we jammerlijk worden gescheiden door een kloof. Vraag aan een willekeurig, om het even religieus of werelds ingesteld mens naar zijn eerste associaties bij het woord heilig en je krijgt gegarandeerd woorden als: eerbiedig zijn, plechtstatigheid, reinheid, gehoorzaamheid aan het hogere. Dat je er van in de lach kan schieten, dat je er van aan het spelen raakt, in je eentje, maar ook met anderen, dat het je scheppende nieuwe ideeën geeft, gooit bepaald geen hoge ogen. Daarvoor is het heilige een veel te ernstige, huiveringwekkende zaak. Wie in de greep van dit heilige raakt is nog niet jarig. De mondhoeken plooien zich van schrik omlaag. De muziek van de wilgenfluit wordt niet meer gehoord. Ineens staat het leven in het teken van het offer. Hoe word ik heilig? Wat moet ik daarvoor doen, wat moet ik daarvoor laten? Hoe word ik de sacrale wereld waardig? Geef mij opdrachten en ik zal gehoorzamen, volmaakt. Kwel mij, als ik faal. Als je het Latijnse woord voor offer, sacrificium, ontleedt, dan krijg je sacer “heilig” , facio “maken”. Heilig ben je niet met andere woorden, daar voor moet je aan de slag, dat moet je worden en dat zal je nooit lukken zonder iets in jezelf of buiten jezelf het hoekje om te helpen, een of andere vorm van geweld te beoefenen. Wil er nieuw leven komen, geheeld leven, geheiligd leven, dan moet er eerst iets dood gemaakt worden. Om het ideaal, het Elysium te bereiken, het paradijs, is de er aan voorafgaande veldslag onvermijdelijk. Het oude heilige wordt in het zadel gehesen en gehouden door ons verlangen ergens te komen waar we niet zijn èn onderweg bij wijze van spreken over lijken te gaan. Niet voor niets luidt het spreekwoord: het doel heiligt de middelen. Wat een verschil met het nieuwe heilige, waar alles en iedereen bij voorbaat heilig is!
De seculiere versie van het oude heilige heet perfectionisme. Er is een stip aan de horizon waar ik en mijn leven naar toe moeten. Dan zal het goed zijn, als ik daar ben, volmaakt. Er geen smetje meer te vinden zijn. Hoe kom ik daar? Alle moeiten zal ik me getroosten. Geen zee is te hoog. Zeg me wat ik moet doen of moet laten en ik zal gehoorzamen. Zoals ik nu ben, deug ik niet, deugt mijn leven niet, nog niet. Wat ik nodig heb is een proces van omvorming, het liefst zo radicaal mogelijk. Dan zal ik wel gaan deugen. Dit is wat de discipel van het oude heilige is voorgehouden: dat perfecte bestaan is ook voor jou weggelegd, àls je maar….. Het tweede deel van de goede boodschap –dat het niet kan, volmaakt zuiver leven, volmaakt foutloos- vindt moeilijker gehoor, zijn de kleine lettertjes in het contract. Vol goede moed neem ik me voor, iedere ochtend weer: vandaag zal het me wel lukken. En elke avond, als ik in bed stap, is daar het drukkende gevoel: het is toch weer niet helemaal gelukt. Fanatisme en frustratie vechten om de voorrang. De tegenwerping dat het enkele voorbeeld van deze mens die met de opstapeling van zijn mislukkingen alsmaar onverdraagzamer wordt, voor zichzelf, ten opzichte van anderen, toch ook eenvoudig op een uitzondering kan duiden, strandt op de regel dat niets het alledaagse beter onthult dan het uitzonderlijke, helderder aan het licht brengt wat sluimert in het gewone. De enkeling die radicaal zijn eigen weg gaat, laat des te scherper zien waar een samenleving mee worstelt. Als een individu al nooit heilig wordt zonder te keer te gaan tegen zichzelf of tegen anderen, wat voor ongekende ellende staat een samenleving dan te wachten, die volmaakt, wil worden, perfect, heilig, een heilstaat wil stichten?!
In het nieuwe heilige staat niet de bezorgde, verbeten strevende mens centraal, maar de spelende mens. De spelende mens is een ontvankelijk mens, die al spelend een laag van zijn gemoed bereikt die met ernst en stippen aan horizonnen alleen hopeloos op slot blijft. Zijn geluk is zijn verwondering dat juist al spelende de mooiste spirituele ervaringen worden opgedaan. In het spel wordt het mysterie van het bestaan het volledigst gevoeld. En dan wordt met spelen niet zoiets bedoeld als een spelletje canasta of mens-erger-je-niet, maar gedoeld op wat een kind meemaakt, dat vol verwondering zijn vroege stappen in de wereld zet, al uiterst geboeid kan zijn door een blaadje dat op de grond ligt. Of moet schaterlachen alleen al omdat de kat raar miauwt. Of geniet van de wind die ruist door de wilgenboom. Het kind gaat op in wat het aantreft, duwt tegen een deur, trekt aan een touwtje, klimt een trap op; het liefst achterste voren. Als het zich veilig en op zijn gemak voelt, gaat het vanzelf op onderzoek uit. Zo leert het, spelenderwijs. Zijn spel is dynamisch en veranderlijk, tof (Hebreeuws voor ónvolmaakt), zijn drijfveer plezier. Het ene moment geldt dit, het andere dat. Moeiteloos vergeet het zichzelf, als het zich al bewust is van zichzelf. De wereld is een, alles is een en heel. Later, tenminste als dit kind, deze open attitude in ons een plekje heeft gehouden, zullen wij ook spelenderwijs ontdekkingen blijven doen, met groot plezier. Daar komt nog bij dat we zo gestemd geweldig vrienden maken. Omdat spelen zo aanstekelijk werkt. “Wat doe je daar? Mag ik meedoen?” Voordat we het weten zijn we weer samen aan het spelen. Even. De tijd valt helemaal weg. In de verte blaast iemand op een wilgenfluit.
Chris de Valk
